Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AY6281

Datum uitspraak2006-08-11
Datum gepubliceerd2006-08-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 140/05 Inkomstenbelasting
Statusgepubliceerd


Indicatie

In geschil is of het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is.


Uitspraak

GERECHTSHOF LEEUWARDEN Sector Belasting Kenmerk: 05/00140 Uitspraakdatum: 11 augustus 2006 uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van X, wonende te Z, belanghebbende, tegen de uitspraak in de zaak AWB 05/798 van de rechtbank Leeuwarden van 11 november 2005 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst Noord, kantoor Assen de inspecteur. 1. Ontstaan en loop van het geding De inspecteur heeft met dagtekening 8 mei 2004 aan belanghebbende over het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een verzamelinkomen van ƒ 49.453, -. Nadat belanghebbende bezwaar gemaakt heeft tegen voormelde aanslag heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 26 april 2005, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ambtshalve heeft de inspecteur de aanslag verminderd naar een verzamelinkomen van ƒ 48.426, -. Bij uitspraak van 11 november 2005, verzonden op 11 november 2005, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard. Aldaar is geprocedeerd zoals weergegeven in voormelde uitspraak van de rechtbank. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij een beroepschrift (met bijlagen), gedagtekend 14 december 2005, bij het hof ingekomen op 19 december 2005. De inspecteur heeft op 13 februari 2006 een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De tweede meervoudige kamer van het hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2006. Aldaar zijn verschenen de heer A als de gemachtigde van belanghebbende en de heer B namens de inspecteur. Ter zitting heeft belanghebbendes gemachtigde de door belanghebbende verstrekte machtiging en de door hem voorgelezen pleitnota (met bijlagen) overgelegd. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bijlagen. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. 2. Feiten Het hof verwijst voor de feiten naar de onderdelen 2.1 tot en met 2.5 van de uitspraak van de rechtbank. 3. Het geschil en de standpunten van partijen 3.1 In geschil is of het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk is. Belanghebbende voert aan dat de ernstige ziekte van haar echtgenoot de reden was dat te laat bezwaar is gemaakt tegen de onderwerpelijke aanslag. Bovendien liep er vanaf april 2004 “een slepende kwestie GAK/UWV”, die veel tijd en energie vergde van haar echtgenoot. De inspecteur is van opvatting dat het hoger beroep ongegrond moet worden verklaard en dat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd. 3.2 Indien het hof van oordeel is dat het bezwaar wel ontvankelijk is, is in geschil de hoogte van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen over 2001. Belanghebbende is - zoals ter zitting van 16 juni 2006 blijkt - van mening dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen gesteld moet worden op ƒ 3.162, - over het jaar 2001. Namens belanghebbende wordt voor de onderbouwing daarvan verwezen naar de ter zitting overgelegde pleitnota en de daarbij behorende bijlagen. De inspecteur heeft ter zitting toegezegd dat hij de juistheid daarvan ambtshalve zal beoordelen indien het hof het hoger beroep ongegrond verklaard. 4. De overwegingen omtrent het geschil 4.1 De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het hof is de beslissing van de rechtbank een juiste beslissing, waarbij het hof de rechtsgronden van de rechtbank overneemt. In aanvulling daarop overweegt het hof dat de door belanghebbende naar voren gebrachte “slepende kwestie GAK/UWV”, die veel tijd en energie vergde van haar echtgenoot evenmin als een omstandigheid in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. 4.4 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. Proceskosten Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. De beslissing Het gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Aldus vastgesteld op 11 augustus 2006 door mr. J. Huiskes, raadsheer en voorzitter, mr. G.M. van der Meer, raadsheer, mr. H. Bakker, raadsheer-plaatsvervanger, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde griffier. De voorzitter was verhinderd deze uitspraak te ondertekenen. Op 16 augustus 2006 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.